'We kunnen niet blijven racen tegen machines'
Technologie bracht ons welvaart. Extreme overvloed, zelfs, na millennia van schaarste. Maar gebruiken we al die rijkdom goed? En moeten we er nog wel veel meer van willen? Economisch historicus Robert Skidelsky stelt lastige vragen bij de vooruitgang. 'Ik ben niet uitermate optimistisch.'
Techniek: Raphael Cockx
Drie uur per dag, vijftien uur per week. Zo had ons werkend leven er vandaag moeten uitzien. Dat was in elk geval wat de grote econoom John Maynard Keynes voorspelde, 85 jaar geleden. In 1930, toen de wereld kreunde onder de Grote Depressie, schreef hij een kort maar krachtig essay: Economic Possibilities for our Grandchildren. De vraag die hij zich stelde, was eenvoudig. Wat viel er, ondanks alle kommer en kwel, 100 jaar later te verwachten – nú dus, ongeveer?
De mensheid zou haar grootste 'economische probleem' opgelost hebben, voorspelde Keynes. Namelijk: haar permanente strijd om te overleven. Na millennia van schaarste zou er een periode van overvloed aanbreken, mede dankzij technologie. En zo geschiedde ook. Sinds het begin van de Industriële Revolutie werden we wereldwijd tien keer welvarender. Voor het eerst in de geschiedenis ging al die welvaart bovendien niet uitsluitend naar de happy few. Iedereen plukte er de vruchten van. Niet per se dezelfde mate, maar toch.
Alleen: tot veel minder werken leidde al die nieuwe welvaart niet. Laat staan tot een overdosis vrije tijd. Daar was Keynes nochtans zeer beducht voor. Hij vreesde een 'algemene zenuwinzinking' als machines alles van ons zouden overnemen, van het soort waar 'vrouwen van welstellende klasses' weleens aan ten prooi vielen.
En Keynes was niet de enige met die vrees. Vijftig jaar geleden, halverwege de golden sixties, berichtte Life Magazine dat Amerikaanse wetenschappers bijeen hadden gezeten om zich samen zorgen te maken over het nakende probleem van te veel vrije tijd. De angst was dat we ons in het aankomende machinetijdperk met z'n allen knettergek zouden vervelen.
Het liep dus anders fout dan voorspeld. Maar waarom? Dat is wellicht één van de interessantste vragen die te stellen valt over anderhalve eeuw technologische vooruitgang. Waarom heeft ze wel tot grote welvaart geleid – tot extreme overvloed, zelfs – maar niet per se tot rustigere levens, en meer geluk? Waarom werden we, naarmate machines almaar meer werk van ons overnamen, geen bon vivants, maar werkverslaafden? Waarom werd niet algehele verveling de ziekte van de 21ste eeuw, maar burn-out?
Ik trek met die vragen naar economisch historicus Robert Skidelsky. Hij geldt als dé specialist van Keynes. Hij schreef er zijn magnum opus over: een driedelige biografie van meer dan 1.700 pagina's, die overladen werd met prijzen. Ik ontmoet hem in Westminster, de Wetstraat van London. Daar, in de schaduw van de Big Ben, zetelt hij in de House of Lords, het Britse hogerhuis. 76 is hij, maar ook voor hem blijft de 15-urige werkweek een illusie. Het was puzzelen om een gaatje te vinden in zijn agenda. Maar een gesprek over Keynes en technologie, daar maakt hij graag wat tijd voor.

Foto: Belga. Bewerking: Filip Ysenbaert
Robert Skidelsky: 'Keynes dacht, naarmate technologie krachtiger werd, dat we geleidelijk aan alle goederen zouden kunnen produceren die mensen nodig hadden. Met almaar minder arbeidstijd. En dus, redeneerde hij, zou er meer ruimte zijn voor vrije tijd. Vandaar zijn voorspelling, in 1930, dat we in het tijdperk van de kleinkinderen nog maar drie uur per dag zouden moeten werken om alle goederen te hebben die we wilden.'
De materiële welvaart kwam er. Ze is intussen al zo evident dat we er nauwelijks nog bij stilstaan hoe recent ze is. En hoe belangrijk technologie daarvoor was.
Skidelsky: 'Zonder technologie waren we nooit zo rijk geworden. Eigenlijk is het simpel. Als je machine-arbeid toevoegt aan mensenarbeid, krijg je meer output per gewerkt uur dan je voordien had. In plaats van één unit kun je er bijvoorbeeld twee produceren. En naarmate de technologie beter wordt, stijgt ook die productiviteit. Zo werkt het al sinds het moment dat mensen hun eigen fysieke arbeid begonnen aan te vullen met iets anders. Eerst waren het dieren, toen werden het machines. En vandaag zijn het digitale technologieën. Doorheen de hele geschiedenis heb je die opwaartse beweging.'
Het was dus technologie die tot overvloed leidde. En tot massa-consumptie.
Skidelsky: 'Voor orthodoxe economen is dat een min of meer automatisch gevolg. Als je bijvoorbeeld de prijs van een hemd almaar goedkoper kunt maken, door mechanisering, dan komen er middelen vrij waarmee mensen andere dingen kunnen kopen. Meer hemden, of jassen, of schoenen, of andere dingen. Er werd bovendien gedacht dat mechanisering ook automatisch inkomens zou genereren waarmee mensen almaar meer dingen zouden kunnen kopen. En dat om die reden ook het aantal jobs zou blijven toenemen.'
'Lange tijd heeft dat gewerkt. In de 19de eeuw groeide de bevolking de hele tijd. Maar tegelijk bleef het inkomen per hoofd ook stijgen. Er waren dus meer jobs, meer inkomens en meer spullen. Maar de vraag is nu: kan dat blijven doorgaan? Hoeveel overvloed moeten we blijven produceren, door almaar meer spullen te blijven maken? Hoeveel overvloed hebben we nodig om een goed leven te leiden?'
Op weg naar niets
Die vragen, die stelde Robert Skidelsky zich drie jaar geleden hardop in een spraakmakend boek: 'Hoeveel is genoeg?'. Hij deed dat samen met zijn zoon Edward Skidelsky, professor in de filosofie. 'De vraag die we ons stelden, was: waarom werken we nog steeds zo hard als we vandaag doen? Waarom kwamen de voorspellingen van Keynes niet uit?' Waarom werden we wel zo rijk als hij voorspeld had, sneller zelfs dan hij gehoopt had, maar zonder een manier te vinden om echt van die rijkdom te genieten?
Een begin van een antwoord vonden ze in Keynes' essay uit 1930. Hij vroeg zich daarin al terloops af of mensen, blootgesteld aan overvloed, niet onverzadigbaar zouden blijken. Op die vraag gingen de Skidelsky's door in hun boek. Als we een aangeboren neiging hebben tot almaar meer, zijn we dan niet voorbestemd tot permanente onvoldaanheid? En bijgevolg ongeluk? En als dat het geval is, wat is dan het doel van al ons zwoegen en zweten?
'Wat als de technologische vooruitgang even snel nieuwe behoeften creërt als hij bestaande bevredigt?', vroegen ze zich ook af. Veroordeelt ze ons dan niet tot een permanent gevoel van schaarste, hoe groot de overvloed ook wordt? En maken we dan geen deel uit van 'een tot ondergang gedoemde beschaving die in moordend tempo op weg is naar het niets, of iets wat nog erger is'?
Het probleem, stelden ze, is dat we uit het oog verloren waartoe onze rijkdom dient. Namelijk: 'een goed leven'. Eeuwenlang leek dat nochtans de maat der dingen, dat goede leven, van de vroegste economische denkers tot de verlichtingsfilosofen. En precies dat 'goede leven' moet volgens Robert Skidelsky dringend opnieuw de richtingwijzer van de vooruitgang worden.
We moeten af van onze lege drang naar steeds meer, argumenteert u. Is dat een morele overweging, of een economische?
Skidelsky: 'Ik denk dat beide in zekere zin samenhangen. Aan de basis is het een moreel argument: er zou ergens een notie moeten zijn van wat genoeg is. Want als die er niet is, dan geraken we nooit uit de tredmolen van almaar meer consumptie. Dan gaat het maar door en door, en op de duur wordt dat onhoudbaar. Er gaapt duidelijk een kloof tussen wat economisch genoeg is, en wat moreel genoeg is. En die kloof kunnen we niet blijven opvullen met almaar meer consumptie.'
'Iemand 'onverzadigbaar' noemen, is een moreel verwijt. Van iemand die seksueel onverzadigbaar is, denken we dat er ergens een evenwicht zoek is. En dat geldt volgens mij voor alle vormen van onverzadigbaarheid. De oude Grieken hadden al het idee dat matiging goed was, en dat niets excessief mocht zijn. Niet in onze levens, niet in de maatschappij. Naar mijn gevoel is dat een dwingende norm.'
De oude Grieken hadden blijkbaar zelfs wetten om te veel luxe tegen te gaan.
Skidelsky: 'Ja, en die 'weeldewetten', zoals ze genoemd werden, waren er tot de 19de eeuw. Het achterliggende idee was dat hebzucht en luxe ethisch fout waren, en dus aan banden gelegd moesten worden. Dat was natuurlijk ook een reactie op armoede. Als een te groot deel van het bruto binnenlands product naar luxe ging – vanaf de Middeleeuwen: geïmporteerde luxe – dan betekende dat dat er te weinig over zou zijn voor de rest van de bevolking. Dus daar zat een soort primitieve economische logica achter. Maar van oorsprong waren die weeldewetten moreel. Het waren morele verboden.'
Zelfs in de vroege mythologie zat al het idee dat overvloed een kwelling kon zijn. Tantalus had eeuwig honger en dorst, terwijl hij omgeven was door water en fruit. Het is een beetje uw beeld van de onverzadigbare mens in de hedendaagse overvloedmaatschappij.
Skidelsky: 'Dat idee zit ook in de legende van Midas, die zoveel van goud hield dat hij wenste dat alles wat hij aanraakte erin zou veranderen. Uiteindelijk kwam hij om van honger. Of denk aan Icarus, die zo dicht bij de zon ging vliegen dat hij neerstortte, door overmoed. Ze wilden te veel van iets. En dus betaalden ze daar de prijs voor.'

Daedalus en zijn zoon Icarus. Detail uit een schilderij van Charles-Paul Landon, 1799.
Fascinerend dat mensen duizenden jaren geleden al voorvoelden dat weelde, en overvloed, geen garantie waren op geluk. Terwijl ze toen nog in extreme schaarste leefden, zeker naar de standaarden van vandaag.
Skidelsky: 'De morele houding tegenover weelde is echt gekeerd. Hebzucht en vraatzucht werden lang beschouwd als doodzonden. Maar in de 18de eeuw werd hebzucht bijna een deugd. Eigenbelang en het verwerven van dingen werden een aansporing tot meer inspanning. De morele taal die vasthing aan hebzucht, gierigheid, lust, enzovoort werd minder sterk. Je kreeg het idee dat mensen hun nut moesten maximaliseren. Economen zeggen dan: de beloning daarvan hoeft niet per se materieel te zijn. Het kan om het even wat zijn dat je voldoening schenkt. Maar in de praktijk leidde het natuurlijk tot consumentisme.'
U bent een oorlogskind, geboren in 1939. Hebt u zelf ooit schaarste gekend?
Skidelsky: 'Nee. Mijn ouders waren niet rijk, maar ze hadden het comfortabel. Er was altijd genoeg geld. Ik heb ook nooit gedacht dat ik geen job zou hebben. Niet omdat ik zo'n groot gedacht had van mezelf, maar omdat ik opgroeide in een tijdperk van volledige tewerkstelling. Weet u wat het gemiddelde percentage van werkloosheid was in Engeland tussen 1945 en 1975? 1,5 procent. Nu vinden we dat het al heel goed gaat als wie die naar 5 of 6 procent krijgen. It's a different, different time.'
'Hoeveel is genoeg?' is een controversiële vraag. Het is vragen naar een grens, terwijl grenzen er vandaag vooral lijken te zijn om verlegd te worden.
Skidelsky: 'Het toont hoezeer ons denken verarmd is. En hoezeer het overgenomen is door economisme. We lijken zelfs niet te kunnen overwegen om alternatieven te zien. Dat is de moeilijkheid. In vroegere tijden was geld verdienen maar één van de vele bezigheden die mensen hadden.'
'Economen zeggen altijd: het belangrijkste is groei. Maar voorbij een bepaald punt is het dat duidelijk niet. Je kunt groei hebben op heel veel verschillende domeinen. Ook niet-materieel. Je kunt je geest verruimen, je verbeelding, je muzikale cultuur... Je kunt een hele hoop dingen verruimen die meer zijn dan de hoeveelheid consumptiegoederen.'
In de jaren '60, al vrij snel na de welvaartsexplosie, werd die drang naar consumptie gecontesteerd. En ook de economische rat race, en van de levens van 'métro, boulot, dodo'. Maakte u deel uit van die beweging?
Skidelsky: 'Van de hippie-beweging? Voor een stukje. Ik was net een tikje te oud. Ik was een tiener in de jaren '50. Dus toen The Beatles toesloegen, en toen de grote bevrijding er kwam, in de jaren '60, was ik al ouder dan 21. Ik deed een post-graduaat in Oxford. Ik werd er dus wel door beïnvloed, maar niet zoveel als ik dat was geweest indien ik toen 15 of 16 was geweest. Ik wou trouwens dat ik wat jonger was geweest.'
'Ik bleef wat conservatief in mijn kledij en voorkomen. Ik had ook vrij orthodoxe doelen in het leven. Er werd van me verwacht dat ik een academicus zou worden. Dat was toen nog een veilige koers, je zat gebeiteld voor het leven – dus daarvoor koos ik. Ik had iets meer artistieks kunnen doen. Ik speelde piano, luisterde onophoudelijk naar muziek. Ik was graag dirigent geworden, of musicalregisseur, of operaschrijver.'
Rond digitale technologieën hangt soms een wat hippie-achtig idee van 'power to the people'. Maar evengoed doen ze ons ook in de pas lopen. Er wordt geklaagd over een nieuw conformisme, gedicteerd door de massa.
Skidelsky: 'Halverwege de 19de eeuw dacht John Stuart Mill al dat dat een van de grote gevaren zou zijn van de democratie. Dat de druk van de publieke opinie zou lijden tot meer conformisme.'
'Privacy is ook veel moeilijker geworden. We hebben altijd gedacht dat onze privélevens van onszelf waren, en dat er een grens was tussen wat het publiek moest weten en wat onze eigen ruimte was. Dat is nu goeddeels verdampt. Ik herinner me een onheilspellende uitspraak van een conservatief: 'Wie een fatsoenlijk, rechtmatig leven leidt, heeft niets te vrezen.' Fatsoenlijk.'
Vragen naar wat genoeg is, gaat in tegen het vrijheidsideaal – vandaag wellicht het hoogste goed.
Skidelsky: 'En toch zien we vrijheid niet als iets absoluuts. Ze wordt altijd ergens beperkt door het 'schadeprincipe'. We geven mensen geen vrijheid die anderen schaadt. Dat is een solide liberaal principe: de grootst mogelijke persoonlijke vrijheid, compatibel met de vrijheid van anderen. En daaraan zouden we kunnen toevoegen: compatibel met het voortbestaan van de planeet. We willen individuele vrijheden niet oprekken tot het punt dat ze onze leefomgeving vernietigen, toch? We zullen dus altijd noodzakelijke grenzen aanvaarden aan onze keuzevrijheid.'
'Er zijn trouwens al zulke grenzen, waarvan we ons vaak niet bewust zijn. Technologie, bijvoorbeeld, begrenst de hoeveelheid werk die er beschikbaar is. En onze vrijheid om te werken zal almaar meer begrensd worden naarmate robots en automatische systemen meer jobs kunnen overnemen die nu nog door mensen gedaan worden. Het recht op werk gaat niet zeer lang meer standhouden, denk ik. En indien wel, gaan we moeten nadenken: over hoeveel uur spreken we dan? Het recht om één uur per week te werken? Tien? Veertien?'
Oergod van de technologie
Het recht op werk. Het is weinig bekend, maar het staat ingeschreven in de Universele Rechten van de Mens.
In de uitpuilende boekenkast in Skidelsky's werkkamer spot ik 'Rise of The Robots'. Een spraakmakend boek van Martin Ford is dat, over de oprukkende automatisering en een toekomst zonder jobs. The Financial Times noemde het eerder dit jaar, toen het verscheen, 'verontrustend overtuigend.'
Automatisering wordt het thema van zijn volgende boek, dat 'De Toekomst van Werk' zal heten, vertelt Skidelsky. In 'Hoeveel is genoeg?' argumenteerde hij al dat automatisering tot toenemende jobonzekerheid leidt, tot polarisering op de arbeidsmarkt en tot meer ongelijkheid. 'We keren langzaam terug naar hoe het vroeger was', klonk het, 'toen de samenleving verdeeld was in een kleine groep zeer rijke renteniers en een grote groep bedienden, maar zonder de hiërarchische structuur die deze ongelijkheid in status nog enigszins verteerbaar maakte.'
'Ik denk dat het veel urgenter gaat worden', zegt Skidelsky. 'Want jobs gaan gewoon niet langer beschikbaar zijn. En we zullen in de toekomst niet meer zomaar op technologie kunnen rekenen om nieuwe jobs te creëren, die de oude vervangen. Ik denk dat de problemen zeer groot worden.'
Keynes waarschuwde in de jaren '30 al voor de 'nieuwe ziekte' van 'technologische werkloosheid'. Maar hij zag het als een tijdelijke fase. De werkgelegenheid bleef daarna wel stijgen.
Skidelsky: 'In de vroege 19de eeuw had je ook al de Luddieten, die machines gingen kapotslaan, omdat ze vreesden dat ze hun jobs zouden afnemen. Naderhand zeiden mensen: 'Die mensen waren onwetend, primitief. Ze begrepen niet dat machines in feite meer jobs zouden creëren, en meer goederen.' En dat is lange tijd wáár geweest. Maar omwille van specifieke redenen.'
'Een van de dingen die mensen niet begrijpen, is dat die machines in de 19de eeuw wel degelijk grote werkloosheid creëerden. Waarom werd die dan niet almaar groter? Omdat er een bijna leeg continent was waar mensen naartoe konden trekken toen: Amerika. Dat absorbeerde voor een heel groot deel van de brokken van de automatisering. Het creëerde ook nieuwe markten. Dus de Luddieten hadden het niet helemaal bij het verkeerde eind. Ze begrepen gewoon, zoals vele anderen, de mogelijkheden niet die Amerika bood.'
'Maar als die verruiming van de horizon er niet was geweest, dan denk ik dat de diminishing returns van de automatisering, de afnemende meeropbrengst, zich al veel sneller had laten voelen. En ik dat dat vandaag aan het gebeuren is.
Ik ben niet uitermate optimistisch. Er zijn al academici die suggereren dat de helft van alle huidige jobs de komende 20 of 30 jaar bedreigd worden.'

De Luddieten vernietigen een weefgetouw
Keynes zag de industriële revolutie op toerental komen. Landbouwers konden zich omscholen tot fabrieksarbeiders, vaak voor betere lonen. Hun kinderen konden naar scholen die gebouwd werden omdat de economie beter opgeleide arbeiders nodig had. Er ontstond een middenklasse. Nu voelt precies die middenklasse zich bedreigd. Het zijn vaak hun jobs die automatiseerbaar worden. Zonder duidelijk alternatief.
Skidelsky: 'Het alternatief is: meer vrije tijd. Daar ben ik absoluut zeker van. Want we kunnen niet blijven racen tegen machines. (MIT-professoren) Eric Brynjolfsson en Andrew McAfee hebben een boek geschreven dat zo heet: 'Race Against the Machine'. En zij zeggen: de kunst is om niet langer tégen machines te racen, maar mét machines. Mensen worden dan een aanvulling op machines. Maar: dat zullen er niet genoeg zijn, denk ik.'
'Het voorbeeld dat ze dan doorgaans geven, is schaken. En het lijdt geen twijfel dat mensen en schaakcomputers samen beter presteren dan schaakcomputers alléén. Maar schaakgrootmeesters zijn dun gezaaid in de wereld. En het feit dat we altijd hetzelfde voorbeeld krijgen suggereert dat er misschien toch een zekere limiet zit op de toepasbaarheid van dat idee van 'racen met machines'.'
'En sowieso lijkt de metafoor van een race me, ethisch gezien, ten gronde verkeerd. Races eindigen ergens. Je kunt niet eindeloos racen. En waar racen we naartoe? Naar een grens die telkens opnieuw verdwijnt? Is dat dan de reden waarom we hier zijn?'
Het is iets Westers, dat idee van blijven racen, immer vooruit, zegt Skidelsky. Hij heeft het over 'een Prometheus-achtige drive'. Als in: Prometheus, de oergod van de technologie. Hij was het, in de Griekse mythologie, die het vuur van de Goden stal om het aan de mensen te geven. Daarmee konden zij metaal bewerken, en gereedschappen maken, om de wereld naar hun hand te zetten. Prometheus' straf was – zoals altijd, in de mythologie – gruwelijk. Oppergod Zeus liet hem aan een rots ketenen. Elke dag kwam een adelaar zijn lever opeten. Elke nacht groeide die weer aan.
U noemt die 'Prometheus-achtige drive' Westers. Speelt die in andere beschavingen dan minder?
Skidelsky: 'Ik denk dat daar vaak veel meer een idee is van een harmonieus leven. Oswald Spengler ging daar eindeloos op door in zijn boek de 'Ondergang van het Avondland'. (Spengler was een beroemd Duits cultuurhistoricus en -pessimist. Hij schreef het boek in kwestie, waarin hij het vooruitgangsdenken afzwoer, in 1918; nvdr.) Hij verwees naar de gothiek-architectuur uit de Middeleeuwen: altijd maar omhoog, naar een eindeloze hemel. En misschien, uiteindelijk: God. Het einde van de race, zou je kunnen zeggen.'
'Bijvoorbeeld de Chinese beschaving is veel meer in evenwicht, denk ik. Daar gaat het over de harmonie van het pad. Ook wij hebben morele gedachten die tegen dat idee van een race ingaan. Dat was het oorspronkelijke, heidense idee, van voor het Christendom. Maar onze huidige taal is doordrongen met de metafoor van de race. De race naar de top. Altijd.'
Zelfs Eric Schmidt, de voorzitter van Google, gebruikte het beeld vorig jaar op het Wereld Economisch Forum in Davos. Hij had het over 'een race tussen computers en mensen' – 'en mensen moeten die winnen.'
Skidelsky: 'Well, that’s rubbish. Ik vind dat een absoluut idiote opmerking. Hij kan geweldig goed zijn bij Google, maar filosofisch houdt dat totaal geen steek.'
'We worden ook gedomineerd door het idee dat we in een race zitten met de Chinezen. En dat we onze competitiviteit moeten behouden op de wereldmarkt. Want anders... Want anders... Want anders wát? Dat wordt er nooit bij verteld, wat er dan zal gebeuren. We moeten gewoon competitief blijven. Is het omdat we anders allemaal arm zullen worden, als we die race verliezen? Of omdat we dan niet zo rijk zullen worden als andere mensen? We moeten over al die kwesties nadenken.'
Het antwoord op automatisering is 'meer vrije tijd', zegt u. Maar de vraag blijft: wat worden dan de bestaansmiddelen van mensen die – pakweg – drie of vijf uur per week gaan werken?
Skidelsky: 'Wel, hun bestaansmiddelen zullen geweldig zijn – als ze daarvoor het loon van 40 uur werken krijgen. Dat is herverdeling. Als werkgevers robots hebben die ze niet hoeven te betalen, dan betekent dat een immense uitbreiding van hun winsten. Want de productiekost daalt, en hun winsten worden daardoor almaar hoger. Die winsten zullen verdeeld moeten worden. En dat is een kwestie van beleid.'
Vanzelfsprekend. Maar er gaat geïnvesteerd moeten worden in die machines. Wie die investeringen doet, wie dat risico neemt, gaat ook zeggen: 'Ik wil daar de vruchten van kunnen plukken.' Niet geheel onbegrijpelijk.
Skidelsky: 'Ik denk dat we de hoeveelheid nieuwe investeringen die de komende 30 tot 40 jaar nodig zullen zijn overschatten. De meeste verbeteringen aan bestaande technologieën gaan veeleer geleidelijk. Het zou mogelijk moeten zijn om genoeg herverdeling te hebben om zowel de stimuli te behouden om dingen te blijven verbeteren, als om een basisinkomen te geven aan mensen die niet zo hard hoeven te werken. Dat is een kwestie van hoe je je sociaal beleid organiseert.'
'Ik denk niet dat we de grote incentives nog nodig hebben om mensen te doen investeren die nodig waren in het verleden. Toen was er armoede. De enige manier om mensen daaruit te halen, was door continu enorme investeringen te doen in machines die arbeid spaarden. Maar ik denk niet dat dat nu nog nodig is. Op een zeker moment zullen we zelfs helemaal géén investeringen meer hoeven te doen. Alleen onderhoud zal volstaan.'
'Zeker als je het idee aanvaardt dat iets genoeg is, hoef je je productiemethoden niet de hele tijd te verbeteren. Op een bepaald moment bereik je methoden die goed genoeg zijn om je verbeelding en je inventiviteit aan andere zaken te wijden. Waarom niet aan ideeën, aan muziek, aan kunst? Dát zijn de stimuli die aangemoedigd moeten worden.'
U houdt onder meer een pleidooi voor een basisinkomen.
Skidelsky: 'Stel dat we, om te beginnen, een niet-arbeidsinkomen zouden voorzien voor elk uur werk dat wordt bespaard door machines. Een basisinkomen. En stel dat we dat basisinkomen geleidelijk aan zouden optrekken, naarmate de hoeveelheid mensenwerk vermindert. Als je dat genoeg tijd geeft – geen twee jaar, maar veertig of vijftig – dan zou dat mogelijk moeten zijn.'
'Mensen zouden dan tegelijkertijd niet meer zoveel identiteit aan hun werk moeten ontlenen als ze dat vandaag doen. En dan zegt iedereen: dat gaat niet. Wat zouden mensen doen als ze niet zoveel hoefden te werken? Werk geeft hen sociaal contact – al die dingen. Vandaag is dat waar. Voor veel werk. Maar mettertijd zou die mentaliteit kunnen veranderen.
Veel mensen doen hun job ook gewoon om geld te verdienen. Niet omdat ze 'm gráág doen. Ik hou van het werk dat ik doe, u misschien ook, maar dat is niet voor iedereen zo.'
Deze longread is een onderdeel van de reeks Nieuwe Tijden III: Vragen bij de Vooruitgang. U vindt de reeks hier.